
We worden uit de boot geholpen door veertien Engelse dwergen. Sneeuwwitje ontbreekt. Die ligt zijn roes uit te slapen in het hotel. Nu al. Het is vijf uur en wat ons betreft is het vrijgezellenfeestje hier in Amsterdam pas net begonnen.
We hadden een indringer, afgelopen woensdag. Een enge, pikdonkere, razendsnelle en extreem stille indringer. Hij moest al een hele tijd in onze slaapkamer geweest zijn toen ik nietsvermoedend met een stapel wasgoed in mijn handen binnenkwam, want hij zat rustig op de grond pal voor ons bed.
‘Kijk, iemand heeft eieren verstopt!’ roep ik even enthousiast als verbaasd. Het is eerste paasdag 2015. Ik heb zojuist een gifgroen, eivormig kaarsje waar de letter W en het cijfer 1 op staat gevonden op de deurmat.Lees meer
Ik ben bezig met het afronden van mijn tweede boek en dat zie je aan mijn huis. Met name aan de bijkeuken. Ik heb drie wasmanden en die zitten alle drie zo tjokvol dat nu ook de vouwplank vol ligt. De nog-te-strijken-baal is een soort vloerbedekking geworden en ondergoed halen we al wekenlang niet meer uit het laadje, maar vissen we elke morgen, met gevaar voor eigen leven, uit de stapel omhoog.
In mijn kledingkast ligt welgeteld nog één trui. Eén mintgroene, gebreide trui waar ik altijd veel complimenten over krijg als ik heb aan heb, maar die ik toch op de plank laat liggen om nooit meer te dragen. De trui is namelijk besmet.
Ik heb hem ooit voor €15 gekocht in een winkel waar later de leus ‘wij laten onze kleding door kinderhandjes maken’ zo’n beetje op de posters in de etalage bleek te hangen. Ik wou dat ik de trui nooit gekocht had, want ik kan hem niet aantrekken zonder me schuldig te voelen. Ik kan hem niet weggeven, omdat ik er dan iemand anders mee opzadel. En ik kan hem al helemaal niet weggooien, want dan hebben die arme jongetjes en meisjes die trui zitten maken voor helemaal niets.
En dus waag ik me de bijkeuken in, hinkstapspring ik naar de strijkbaal die inmiddels blijkt te bestaan uit alleen nog maar enkele sokken en diep ik een vest op dat aan de oksels te ruiken best nog wel kan. Op naar het centrum.
Had ik al gezegd ben dat ik hard bezig ben met het afronden van mijn boek? Mijn betaalde opdrachten zijn geslonken tot het nulpunt en mijn bankrekening is daardoor zo leeg als de bijkeuken vol is. Watertandend loop ik langs de winkels. Maar: welke kleren zijn ‘schoon’? Achterlijk goedkope kleding is betaald met kinderarbeid, maar waar ligt het omslagpunt? Welke winkel past nog net bij mijn budget, maar heeft wel een goed verhaal?
Uiteindelijk ga ik naar de winkel waar ik eigenlijk bijna alles koop. Een goede middenklasser. En ik heb mazzel, want het is sale! De hemdjes zijn afgeprijsd van €19 naar €5 – en dan krijg ik ook nog de derde gratis. Het jurkje dat ik in het voorjaar voor €80 kost, gaat nu voor de prijs van mijn mingroene trui weg.
Wat moet ik daar nou toch van denken? En wie o wie wil er in ruil voor een glimlach bij mij thuis komen strijken? Ik stel geen leeftijdseisen. Ik heb nog een gezellige, donkere bijkeuken waar je in kunt staan.
Gepubliceerd in Almere Deze Week, februari 2016
Ik vrees dat ik een stoel door de kamer heen heb gegooid. Uit woede. En ik weet niet eens meer waar ik zo ontzettend kwaad over was. Typisch? Op z’n zachtst gezegd, ja. Maar laat ik eerlijk zijn, negen van de tien keer gaat mijn boosheid helemaal niet over tandpastaspetters die wéér op de spiegel zitten, of die de slak waar ik nu al vijf kilometer lang achter zit en die ook nog eens geen richting aangeeft. Nee, ik ben gewoon moe, of onzeker, of gefrustreerd over het leven an sich. Zoiets. Denk ik.
En dus zei Bas (nadat hij vakkundig de buts in de muur had bekeken en de stoelpoot had vastgeschroefd – we waren inmiddels een halve dag verder): ‘Waarom neem je niet lekker een massage? Misschien ontspan je daar een beetje van.’
Daar ging ik dan, naar de sauna in Almere. Voor een dag lang poedelen had ik geen tijd (vond ik), maar een massage van een uur kon wel. In de entree was het echter meteen al raak. Er waren twee balies. Rechts werd een klant geholpen, links waren twee medewerkers in gesprek. Het zag eruit alsof ze me elk moment konden gaan helpen.
Achter me kwam een stel binnen. ‘In welke rij sta je?’ vroeg de man. ‘Hoe bedoel je?’ vroeg ik bij gebrek aan rij. ‘Nou, rechts of links?’
Meteen kreeg ik de Kruidvatkriebels. In de Kruidvat zijn de gangpaden altijd net te krap, waardoor je in één gezamenlijke (altijd lange) rij staat te wachten voor de kassa’s. Vlak voor de kassa is er al-tijd die vraag: ‘In welke rij sta je?’
‘In die waar ik het eerste in word geholpen.’ De man zuchtte boos. Ik moest kiezen, vond hij. Met mijn handen in mijn zij bleef ik in het midden staan. ‘Kan ik u helpen?’ vroeg één van de dames links.
In de wachtruimte hing een schilderij scheef, uit de speakers kwam Celine Dions My heart wil go on op panfluit. Pas om twee minuten over half twee werd ik opgehaald en toen… Toen kwam ik bij. Warme olie, knedende bewegingen, spieren die ontspanden, mijn hoofd stond even stil.
Heerlijk.
Rozig dronk ik een uur later een kopje kruidenthee in de wachtruimte waar ik de man tegenover me hoorde klagen: ‘Dat was toch geen uur. Ik heb zeker vijf minuten minder gehad.’ Dag zen, hallo frustratie. In een walm van massageolie kocht ik een pakje Valeriaan in de Kruidvat.
Gepubliceerd in Almere Deze Week, januari 2016
Het is de warmste december ooit en Nederland is massaal in de war. Voor je het weet ga je het nieuwe jaar in met een tong tegen je huig, of een vinger in de oog. Tien voor twaalf luid ik de noodklok, het wordt tijd dat we afspraken gaan maken, want warmte is prima, maar voor je het weet, gaat het goed mis.
Het was mijn zesjarige nichtje die ermee begon. In plaats van drie zoenen, kreeg ik een knuffel. Ik dacht nog: wat spontaan en lief, ik ben vast haar lievelingstante. Ontroerd knuffelde ik haar terug, waarop de drie normale zoenen volgden.
Maar daarna deed de Italiaanse medewerkster van mijn man precies hetzelfde. Terwijl ik bij aanvang van het kerstfeest op het punt stond haar te zoenen, pakte zij mijn schouders beet en trok ze zich tegen me aan. Mijn lippen eindigden ergens in haar krullen en zowel zij als ik wisten vervolgens niet hoe we verder moesten. Zoenen, of alleen huggen? We kwamen uit in een onhandige combinatie. Zij begon haar Italiaanse dubbelkus op mijn rechter wang en ik mijn Hollandse tripple zoen op haar linker, en zo eindigden we precies in het midden. Mijn man had daardoor een geweldig kerst, maar voor ons was het behoorlijk ongemakkelijk.
Tien recepties, kerstfeesten, Sinterklaasbezoeken en visites verder blijkt de hug volledig geïntegreerd. Nederland is warmer dan ooit en ik, neurotische half-autist, ben in de war. Want moet ik nou zoenen of knuffelen en volgt er na een knuffel één zoen, geen zoen, of geef je er gewoon drie?
Het was niet leuk, mond op mond met die naar zweet ruikende zestigplusser. En mijn onhandige worstelhouding met de voluptueuze kennis met roos in zijn haar verhoogde de feestvreugde ook niet bepaald. Waar ik wel van genoot was het ongemak waar mijn man en zwager zich in stortten – ja heren, de tijd van het afstandelijk handen schudden is voorbij, ook u dient heden ten dagen te knuffelen en te zoenen alsof uw leven ervan af hangt.
Laten we een afspraak maken voor 2016: we doen het gewoon allemaal allemaal, maar dan wel in een strikte volgorde. Hand schudden, smak, smak, smak, hug. Is even werk, maar ach, ik vind het stiekem wel behaaglijk, die warmte. En zolang je niet met elkaar in de war bent, is er niets aan de hand (of in de mond).
Gepubliceerd in Almere Deze Week, december 2015
Ons huis ligt aan de rand van de stad. We kijken uit op niks. Honderden meters niks. Allemaal kavels die al lang bebouwd zouden moeten zijn, maar die door de crisis nog niet eens zijn verkocht.
Ik houd van dat niks, omdat er van alles mee gebeurt. Regelmatig hebben we de stadsschaapskudde voor de deur en de velden worden bebouwd door de boeren in de buurt. Ik leerde het afgelopen jaar hoe spruitjes groeien, dat kolen stinken en dat je niet naar Frankrijk hoeft om een maïsveld te zien. En ik leerde bovendien mezelf te beheersen. Mijn god, dat was moeilijk. Die groenten smeekten er gewoon om om geplukt te worden. Hier lagen ze gewoon, gratis en voor niets, klaar voor de pluk. En één zo’n kool, wat maakte dat nou uit in zo’n enorm veld?
Eén middag stapte ik het veld op en hurkte ik bij een spruitjesplant. Ik was zo dichtbij, zó dichtbij! Maar toen ik de blaadjes aanraakte, voelde het toch opeens als stelen. Stelen van een boer die sowieso al een te lage prijs krijgt voor zijn oogst. Vijftig cent zou dit kosten in de supermarkt en ik houd helemaal niet zo van spruitjes.
Mijn zelfbeheersing werd beloond, want na de oogst liet de boer meer dan genoeg over. En dus aten wij deze zomer spruitjes, penen en kool.
Maar dan nu de pompoenen. De pompoenen liggen (nog steeds) op het veld het dichtstbij ons huis en zijn een ander verhaal. Waar een spruitjesplant niet bijzonder aantrekkelijk is, springen de pompoenen vrolijk tussen het groen uit. Rond, schattig, herkenbaar, mooi. En het grootste probleem: ik ben dol op pompoen en alles wat je ervan kunt maken.
Ik weet dan ook al maanden (dank u, Google) dat de oogst in september of oktober is, om de grondvorst voor te zijn. Maar nu het eind november is en de pompoenen nog steeds niet volgroeid zijn, is het haast niet meer te houden. Komt die oogst nog wel? Het veld is inmiddels verregend, het groen heeft plaats gemaakt voor blubber, het is in en in triest en ik ben bijna niet meer te houden.
Wat was ik blij toen we zondag nachtvorst kregen. Ik trok mijn stoute laarzen aan en huppelde haast het veld in. Inmiddels staat er een gember-pompoensoep gezellig te pruttelen op het fornuis. Illegaal lekker, de herfst is begonnen. Pompoensoep, wind om het huis heen en even lekker helemaal niks.
Gepubliceerd in Almere Deze Week, november 2015
Ik zit er alweer helemaal in, in het ‘normale leven’. Die twee weken Algarve zijn, poef, verleden tijd. Hier thuis heerst alleen de toekomst en het nu. Ik ben weer terug met mijn voeten op de grond. Mijn voeten in dikke sokken en pantoffels. Voor de openhaard drinken we nog een wijntje, kijken we de foto’s terug en zeggen we wat we menen: wat hebben we toch een fijn huis, wat ruikt het hier lekker naar ons en wat is het toch heerlijk dat we morgenochtend zelf een kop thee of koffie kunnen zetten en niet tussen acht en elf aangekleed en wel naar de ontbijtzaal hoeven waar een buffet staat dat geweldig uitgebreid is, maar – hoe is dat mogelijk? – toch verveelt na twee weken.
Het lijkt wel groter, ons huis, de bomen in de tuin hebben prachtige herfstkleuren en ’s nachts hoeven niet alle lichten aan wanneer één van twee met volle blaas naar de gehorige badkamer moet.
Op de dag dat we aankwamen in Portugal regende het. In mijn koffer zaten alleen zomerjurkjes en korte broeken. Eén trui had ik bij me. De trui waarin ik naar de luchthaven was gereden. Portugal bleek kouder dan verwacht. Wij zaten aan het eind van de wereld – zo heette het daar werkelijk, we zaten aan het uiterste puntje van Europa, daar waar de zuidkust overgaat in de westkust – en de eerstvolgende serieuze stad was een uur verderop.
Ze hadden er alle winkels die je in Nederland ook hebt. De H&M, Primark, Tiger, noem maar op, maar ook een winkel die zo geweldig was dat ik er zo’n beetje de helft van ons vakantiebudget heb uitgegeven: een winkel die alleen maar pyjama’s en huispakken verkocht. Fluffy vesten met een ijsbeer voorop, gebreide sokken, flanellen hartjes-broeken, een huispak met schattige konijnenoren. Mijn minimalistische echtgenoot, meneer-mijn-eeuwige-T-shirt-is-zwart-wit-of-grijs, trok al brakend zijn portemonnee. Buiten begon de zon te schijnen.
Kleren als souvenirs. Heerlijk. Je kunt nog even ‘de vakantie aantrekken’, jezelf kunt omhullen met Portugal. Ik schrijf deze column dan ook in mijn zachte konijnenpak, starend naar het vuur in de openhaard, dromend van de volgende vakantie.
Gepubliceerd in Almere Deze Week, 27 oktober 2015
Waarom doen vrouwen dat toch, hun man bellen in plaats van de ANWB. Het is vrijdagmiddag, de regen komt met bakken uit de hemel, ik rij op de dijk van Lelystad naar Almere en opeens valt mijn auto uit. De stuurbekrachtiging: weg. De dashboardverlichting: uit. De ruitenwissers: haperen. Alle noodlampjes springen aan en iets – wat is dat?! – begint te piepen. Recht van me ligt het Markermeer, links van me de Oostvaardersplassen. En nu? En nu! Mijn achterligger komt akelig dicht op me rijden. Tegenliggers schieten langs me heen. In paniek rijd ik een vluchthaventje op.
Ademhalen. Rustig blijven. Maar mijn ruiten beslaan al en mijn auto schudt elke keer dat er iemand met 100 km/u voorbij sjeest angstig heen en weer.
Ik denk aan mijn vriendin die een paar weken terug ook stilstond. Nadat ze haar man vijf keer had gebeld (zij had de auto, dus hij kon niet komen, ook niet de vijfde keer) had ze uiteindelijk de ANWB gebeld. ‘Ik sta langs de A6,’ had ze gehuild. Ze had een uur lang in de kou zitten wachten, ze had al moeten plassen toen ze haar man voor de eerste keer aan de lijn had. Uiteindelijk was ze teruggebeld. ‘Mevrouw, we kunnen u niet vinden.’
Mijn vriendin had hysterisch gereageerd. ‘Laat me niet alleen!’ En daarna pas was het tot haar doorgedrongen dat ze helemaal niet langs de A6 stond. Ze bevond zich ergens op een ring. Maar welke? En als zij al niet wist waar ze was, hoe moest ze dan ooit gered worden?
Ik heb geleerd van mijn vriendin. Ik bel mijn man. ‘Klinkt als je accu,’ zegt hij zelfverzekerd. ‘Ik kom u wel effetjes starten, mevrouwtje.’ ‘Neem alsjeblieft chocola mee,’ antwoord ik hysterisch. ‘Ik heb het nodig!’
In de stromende regen sluit hij zijn startkabels aan. Ik kan weer rijden! Nou ja, ik haal de Tussenring, precies het punt waar mijn vriendin dus laatst stilstond. In de berm sluit mijn monteur de sleepkabel aan. Zonder ruitenwissers, met een loeizware rem en vol paniek (alle Milka tederheid ten spijt) brengt hij me naar huis.
Daar pas, veilig op de oprit, bel ik de ANWB. Monteur Frits is er binnen een kwartier. Hij laadt mijn auto op en brengt me veilig naar het servicepunt in Bussum waar ze een nieuwe dynamo inbouwen. Was dat nou zo moeilijk? Dames, tip van mij, bel gewoon direct de ANWB. Tenzij je getrouwd bent met Frits natuurlijk.
Stil. Doodstil. Maar het ruikt nog wel naar vroeger. Ik raap de post van de mat en wind de Friese staartklok op. Daar is het dan gelukkig: het vertrouwde getik. Het is raar om in mijn ouderlijk huis rond te lopen nu mijn ouders op vakantie zijn.
Sinds hun pensionering trekken ze er regelmatig op uit. Met zo’n hotelbon naar een stadje of met de caravan naar het buitenland. Nooit lang, ze kunnen hun kleinkinderen niet missen en ook nooit heel ver, op dit moment zitten ze vijf meter over de Belgische grens. ‘Waar het riet begint, daar eindigt Frankrijk,’ laat mijn vader me enthousiast weten. Hij vertelt dat ze de enigen op de camping zijn. ‘Het is hier heerlijk rustig,’ jubelt mijn moeder.
Ik maak drie stapeltjes van de post – brieven, reclames, kranten – en pak de gieter die al tachtig jaar op het hoekje achter de televisie staat. Persoonlijk is het me hier in huis veel en veel te rustig.
Ik geef de tuin water, trek de wc’s door, veeg wat stof van de piano en blijf boven eventjes kijken door het raam dat ooit ‘mijn’ raam was. Waar nu het bed van mijn ouders staat, stond vroeger mijn bureau. Mijn zusje sliep in de huidige logeerkamer. We hadden een klopsysteem op de muur ontwikkeld. Eén klop was welterusten en drie klopjes was: ben je nog wakker? Het antwoord was altijd ja. Beneden begint de klok te slaan. Vier uur. Oh ja, zo klonk het.
Ik weet wel wat ik aan het doen ben. Dat wat ik elk jaar opnieuw doe. Stom, dom en helemaal nergens goed voor: ik neem een voorschot op de dood van mijn ouders. Stel nou dat ze er niet meer zouden zijn. Dat het huis er werkelijk zo bij zou staan en ik ze écht zou moeten missen…
Niet dat ze iets mankeren hoor. Mijn vader is super sportief en mijn moeder geniet van het leven. Maar toch. Gewoon. Stel nou, dat. Mijn ouders kennen me en vertellen daarom thuis pas over nagels tussen de deur, longontstekingen en diepe sneeën in voeten.
Ik ben blij als ze er straks weer zijn. Niet dat ik te pas en te onpas op visite hoef, niet omdat ik ze elke dag wil spreken. Gewoon voor het idee. Dat ik ze kan zien wanneer ik maar wil en dat mijn ouderlijk huis weer is zoals het hoort: met een klok die altijd tikt en kamers vol met leven.
Gepubliceerd in Almere Deze Week, 25 augustus 2015