
Laatst vroeg een Italiaanse studente mij wat ze zich moest voorstellen bij Koningsdag. Ze had gehoord dat ze dat níet mocht missen, maar het feest wilde zich maar geen beeld in haar hoofd vormen.
‘Koningsdag,’ legde ik haar uit. ‘Haalt het Hollandste in de mens naar boven.’ Ik vertelde haar over de gezelligheid, de drukte, de oranje outfits en natuurlijk over de man waar het die dag allemaal om draait. ‘Ons koningshuis loopt zak, hapt koek en dit jaar zal Willem-Alexander een oranje Johan Cruijf T-shirt dragen.’
De Italiaanse knikte beleefd, doch meewarig. Ze zag het nog steeds niet voor zich, en dus gooide ik het over een andere boeg. ‘Koningsdag,’ zei ik. ‘Is nostalgie.’
Als kind hadden mijn zus en ik ieder jaar een stalletje. Zodra we ‘zaten’ borrelde onze oer-Hollandse handelsmentaliteit naar boven. ‘Mooie vaas, mensen, voor maar één gulden!’ schreeuwden we. ‘Komt dat zien. Lage prijzen voor leuk speelgoed!’ Ook deinsden we er niet voor terug om willekeurige voorbijgangers aan te klampen en mee te trekken naar onze winkel.
Eén jaar besloten mijn zusje en ik het echter anders te doen. We waren in onze knutselfase en besloten eigen werk te gaan verkopen; gipsen hoofdjes die we hadden versierd met verf, stift, kraaltjes en lapjes stof.
In Amsterdam Noord spreidden we tussen de tafels van de volwassenen ons kleedje uit. We legden onze creaties zo mooi mogelijk neer en gingen aan de slag; we hadden al onze knutselspullen meegenomen, zodat we productie konden blijven draaien en last-minute reparaties konden doen. We liepen zo hard binnen dat de buisjes van onze Rabospaarpotten binnen no time vol waren en onze stal leeg.
Het succes van onze onderneming was echter niet ons knutseltalent, maar onze prijsstelling. Die ontbrak, waardoor elk gesprek verliep hetzelfde. ‘Wat zijn dat?’ – ‘Hoofdjes. Die kunt u ergens ophangen of neerzetten.’ – ‘En hoe duur zijn ze?’ – ‘Wat u ze waard vindt.’ – ‘En als ik dan een stuiver wil geven?’ – ‘Dat is goed.’
Niemand gaf écht een stuiver, natuurlijk. Iedereen gaf een gulden. Er viel niet tegenop te kleuren.
‘Dus het draait om geld?’ vroeg de Italiaanse. ‘Nee,’ zei ik. ‘Het draait om de handel. Om vijf uur laten de meeste kinderen hun stalletje namelijk gewoon achter, of ze gooien alles weg.’ Mijn vriendin nipte vertwijfeld aan haar espresso. ‘Kom nou maar gewoon,’ zei ik. ‘Dan zul je het zien. Nederlands op z’n kleinst. In het oranje. En de koning in een voetbalshirt.’
Gepubliceerd in Almere Deze Week, 26 april 2016