
Ik krijg Rem H. namelijk maar niet op papier. Hij is de hoofdpersoon in mijn nieuwe boek Later als ik dood ben, heeft maar liefst vier moorden op zijn geweten en zit al zeven jaar in de tbs.
Het moment waarop Bas de achterbak dichtslaat, leg ik de laatste hand aan de scene waarin sociotherapeut Elin, mijn andere hoofdpersoon, voor het eerst Rem H.’s cel binnengaat. In haar eentje. Zijn kamer is de een na laatste in een lange, lege gang. Elin klopt uit beleefdheid aan, ze perst een glimlach op haar gezicht die haar nervositeit moet verbloemen, hij kijkt op en dan… En dan wat?
Aanstootgevend seksistisch
Frustratie ten top! Dit is namelijk al de twaalfde keer in één week dat ik ‘de laatste hand’ aan deze scene leg. Twaalf keer is Elin nu binnengekomen, twaalf keer heeft Rem anders gereageerd. Van exorbitant bot tot extreem aardig. Van angstaanjagend woest tot aanstootgevend seksistisch.
Bam, doet de achterbak. Boem, doet Rems hand op de muur.
Vloekend druk ik de deleteknop in. Zo is hij niet. Zo is hij ook al niet!
Hoe is die man in godsnaam wel?
Ik pers mijn lippen op elkaar
In de auto kan Bas geen kant uit en dus is meneer mijn echtgenoot zwaar de Sjaak. ‘Rem heeft dus een antisociale persoonlijkheidsstoornis,’ vertel ik hem met mijn voeten op het dashboard. ‘Dat betekent dat hij zich niet voor kan stellen dat een ander mens iets voelt. Zoals iemand die blind is geen zicht heeft en iemand die doof is geen gehoor heeft, mist Rem H. zijn empathie.’
‘Misschien probeert hij Elin voor zijn karretje te spannen?’ stelt Bas braaf voor wanneer we onder het bord Breda 45 door scheuren.
‘Heb ik al geschreven. Doet hij dus niet.’
‘Hij negeert haar?’ Breda 20. – ‘Nee.’
‘Hij uhm… probeert haar kalmeringstabletten af te troggelen, of een of ander medicijn dat…’ – ‘Nee-hee.’ Breda flitst voorbij, geïrriteerd kijk ik meneer mijn echtgenoot aan. Waarom kan hij nou niet gewoon even het ultieme antwoord geven?
‘Ik dacht dat schrijvers God zijn in hun eigen verhaal?’ moppert Bas stroef. Ik pers mijn lippen op elkaar en doe mijn ogen dicht. Ontspan, ontspan, verdomme ontspan!
Tot zo ver de romantiek
In Brussel sleep ik mezelf bloedchagrijnig achter mijn wederhelft aan. Van het bomvolle Atomium naar Manneke Pis, door het onoverzichtelijke centrum heen, over De Grote Markt dat bezaaid is met plassen in plaats van terrasjes.
’s Nachts lig ik met mijn ogen wijd open te staren naar de vochtplek op het vergeelde plafond van ons hotel. Misschien moet ik maar gewoon stoppen met dit kutboek. Bas snurkt niet bepaald zacht en als mijn hoofd ergens niet naar staat is het wel seks. Tot zo ver de romantiek.
Zaterdagochtend vluchten we voor het rotweer de Taverne nu Passage in de beeldschone Hubertus-Passage in (dat het hier prachtig is, ziet zelfs een opgefokte schrijfster nog.) We bestellen garnalenkroketten en witte wijn – het is nog vroeg, maar ach, we hebben vakantie – vooruit dan, nog eentje en voor ik het weet heb ik drie glazen op en wentel ik mezelf in een plotseling schuldgevoel.
‘Sorry hoor,’ snik ik. ‘Dat ik al de hele tijd zo stom doe. Ik wou dat ik niets kon voelen!’ Een ober in kostuum probeert omzichtig niet te zien dat ik een traan wegveeg.
Bas antwoordt niet. Hij is er inmiddels goed klaar mee. Hij knikt alleen. Dat is alles. Een knik. Geen: ‘geeft niets’. Geen: ‘ik snap ook allemaal het wel’. Geen: ‘we gaan er gewoon vandaag en morgen een leuk weekend van maken.’
Niets om vrolijk over te zijn
En met de kracht van een suizende meteoriet slaat het besef in: dat dít het dus is. Deze knik. Rem zegt niets. Niet eens ‘ach’. Rem zwijgt. Niet alleen qua woorden, hij zwijgt tot in de diepte van zijn lijf.
Ik veeg mijn wangen droog, diep een pen uit mijn tas op en ontfutsel de ober zijn notitieblokje.
Strak keek hij me aan. Zijn gezicht was uit graniet gehouwen; een paar harde lijnen vormden zijn kaak, zijn mond een dunne streep, zijn hals en adamsappel hoekig, een litteken van achter zijn oor tot onder zijn kraag en ogen die zo serieus de wereld inkeken dat ik er koud van werd. Er was geen vrolijkheid in deze wereld, zeiden de verticale groeven in zijn wangen. Er was niets om vrolijk over te zijn.
‘Je bent eruit?’ vraagt Bas droog. ‘Dus we kunnen nu weer…’
De kortste stedentrip ooit
Krap een half uur later scheuren we Brussel uit, terug naar mijn laptop, terug naar Rem H.. Wanneer we onder het bord Breda 45 door schieten, buig ik me naar Bas toe, fluister ik een dankjewel en leg ik, terwijl hij geconcentreerd naar de snelweg blijft staren, mijn hand op zijn kruis.
In ons hotelbed slaapt helemaal niemand vannacht en thuis krijgt meneer mijn echtgenoot alles waar hij in Brussel op hoopte. En meer. Met mijn haren in de war en rode konen schrijf ik die nacht de enige juiste scene. Het was fijn, die kortste, maar meest effectieve stedentrip ooit.
Gepubliceerd op JAN Magazine